|
Beroep, ambt
|
Turftonder,
Turftonster
Een turftonster of turfvulster was een
ambtenares in dienst van een gemeenschap (heerlijkheid, gemeente, stad) en
werd daartoe aangesteld en beëdigd.
De wettelijke bepaling dat turf uitsluitend via een geijkte ton aan de koper
mocht worden afgeleverd en dat die ton dan bovendien nog door een beëdigde
functionaris op een voorgeschreven wijze moest worden gevuld, was er niet
zozeer om de koper te vrijwaren tegen bedrog, als wel om de impost op turf te
garanderen.
De Impost op turf varieerde naar de soort. Zo onderscheidde men heerbrand,
grauwe panturf, zwarte en witte turf, enz.
De impost werd verpacht, soms in gedeelten naar de herkomst van de turf, soms
alle turf aan een persoon of een combinatie van personen.
De pachter moest zorgen dat hij overal zijn collecteurs had om de
verschuldigde impost in ontvangst te nemen. Voor een strikte nakoming van
deze regels moest bij lossing uit de schuit of van de wagen de turf worden
“gemeten”. Dit mocht alleen worden gedaan door beëdigde meters, zoals ook de
aflevering aan de koper uitsluitend door gezworen dragers mocht geschieden.
Die meters en dragers, tot welke categorie ook onze turftonster moet worden
gerekend, moesten geregeld aan de collecteur van de impost opgeven hoeveel
tonnen – of zakken of manden – zij hadden gemeten en gedragen, de herkomst
van de turf en aan wie die was geleverd.
Als arbeidsloon mocht wel één duit per ton van de schipper of turfboer worden
gevraagd en één duit van de koper van de turf. Zij moest dus vier tonnen turf
hebben afgemeten – zoals was voorgeschreven: de ton met de manden volstorten
tot aan de rand, de ton alsdan driemaal schudden of over en weer over te halen en weer aan te vullen tot aan de rand
– om een stuiver te hebben verdiend.
Vaak waren er meer turftonsters daar turf sinds de 17e eeuw de
meest algemene soort brandstof was geworden. Dat kwam doordat men vrijwel
door ons houtbos heen was geraakt. Het zijn meest getrouwde vrouwen die het
ambt vervullen.
|