Zoowel in Nederland als in België
hebben verschillende geslachten van
der Aa bestaan. De voornaamste daarvan zijn de geslachten: Pijnssen van der Aa en van Randerode van der Aa.
De eerstgenoemde familie komt reeds in de 14de eeuw
te Delft voor en zat aldaar in de regeering (BOITET,
Beschrijving van Delft). Volgens JACOBUS
KOK in
zijn Nederlandsen geslacht-, stam- en wapenboek,
Amsterdam, 1785, stierf dit geslacht in mannelijke lijn uit met Gerrit Maximiliaan Pijnssen
van der Aa, Heer van Deijl, den 20 Januari
1733; eerst was hij gehuwd met Johanna
Antonia van Lijnden, daarna met Anna
Maria de Marees, die hem ieder eene dochter
schonken: 1e Maria Jacoba Pijnssen van der Aa, die met Leonard Taets van Amerongen huwde en 2e
Margaretha Pijnssen
van der Aa, die zich in den echt verbond met Jacob Hendrik, graaf van Rechteren, Heer van Westerveld. Dit
geslacht voerde: gedwarsbalkt van goud en zwart. Helmteeken:
een zwarte merlet tusschen eene
antieke gouden vlugt. Of JAC. KOK volkomen gelijk
heeft door te vermelden, dat dit geslacht uitstierf, durven wij in twijfel
trekken, daar nog tot op heden, doch in armoedigen
toestand, eene familie Pijnssen van der Aa te Schoonhoven en elders voortleeft. Zeker is het
echter dat deze familie niets gemeen heeft met de geslachten die volgen, doch
wegens de overeenkomst van den naam hebben wij gemeend haar ook hier te
moeten noemen.
Het geslacht van van Randerode van der Aa komt reeds in de
14de eeuw te Mechelen voor en heeft een aantal
burgemeesters aan die stad geleverd; ook behoorden hiertoe Adolf, Philips en Floris van der
Aa, mede onderteekenaars van het verbond der
Edelen, (j. w. TE WATER. Verbond der Nederl.
Edelen. Middelburg, 1779). Een tak van dit geslacht verplaatste zich naar
Antwerpen, van daar naar Leiden en oefende aldaar de boekdrukkunst uit. Ook
in de Rijn-provincien, alsmede te 's-Gravenhage was
voorheen dit geslacht gevestigd. De Leidsche tak
deed dus gelijk meer aanzienlijke Belgen, als de Elzeviers en de van Waesbergens, die de wetenschappelijke wereld zooveel
diensten bewezen hebben.
De eerste persoon, van dit geslacht te Leiden genoemd, is Jan van der Aa. Hij was de vader van Balduinus of Boudewijn en van Pieter van der Aa. Van Balduinus van der
Aa stammen in rechte lijn de thans nog bestaande familiën
Robidé van der Aa en Simon van der Aa af.
Balduinus' zoon, eveneens Balduinus genaamd, was Luthersch predikant te Zwolle (1713-1719), te Enkhuizen
(1719-1720) en daarna te Leiden, alwaar hij in Juni 1741 overleed. Hij huwde Anna Maria Zollikofer;
deze schonk hem Christiaan Carolus
Henricus van der Aa, geb. te Zwolle den 25 Aug. 1718, Lutersch
predikant te Alkmaar (1739-1742), te Haarlem van 1742 tot aan zijn dood den 23
Sept. 1793. Hij was drie malen gehuwd en liet bij zijne laatste vrouw Anna Maria Dangirard
na: Mr. Pierre Jean Baptiste Charles
van der Aa, geb. te Haarlem 31 Oct. 1768, eerst advokaat
te Amsterdam, daarna in 1796 secretaris te Nieuwer-Amstel; deze vestigde zich
later te Leiden en overleed aldaar den 12 Mei 1812, na zich als een
verdienstelijk schrijver te hebben doen kennen, (A. J. VAN DER AA. Biographisch Woordenboek). Hij was tweemalen geh., eerst
den 11 Januari 1790 met Francina
Adriana Bartha van Peene, dochter van Pieter en van Johanna Elisabeth Robidé, daarna met Catharine Antoinette Simon Thomas.
Uit het eerste huwelijk: 1e Mr. Christiaan Petrus Eliza Robidé van der Aa,
dichter en letterkundige, van wien afstammelingen,
en 2e Abraham Jacob van der
Aa, de ijverige verzamelaar van
het Aardrijkskundig- en van het Biographisch
Woordenboek der Nederlanden, enz.; van hem leeft thans nog een zoon in de
Kaapkolonie.
Uit het tweede huwelijk: 3e Mr. Charles Menard Adelaïde
Simon van der Aa, van wien nog afstammelingen
voortleven.
Geslachtlijsten betreffende van Randerode van der
Aa komen voor in: Genealogie de quelques
families des Pays-Bas. Amsterdam, 1774, en in Herckenrode. Nobiliaire des Pays-Bas et du Comté de
Bourgogne. Gand, 1865.
|